Algemeen
Tijdens neutropenie na intensieve chemotherapie en conditionering voor een SCT ontwikkelt ruim 85% van de patiënten koorts, waarbij in slechts 40% van de gevallen een verwekker wordt aangetoond. De meest voorkomende verwekkers zijn bacteriën. Daarna komen de Candida gisten, de schimmel Aspergillus fumigatus, de herpes virussen, het Epstein-Barr virus (EBV) en het cytomegalovirus (CMV) in aanmerking. Deze laatste virale infecties zijn meestal het gevolg van de immunosuppressieve status na een allogene SCT.
Kenmerk van de infecties tijdens neutropenie na chemotherapie is dat deze voornamelijk “endogeen” van origine zijn. Dat wil zeggen dat ofwel de patiënt eerder geïnfecteerd is geweest (herpes virus, CMV, schimmels) of een drager is (gisten en de meesten van de bacteriële soorten).
Toch bestaat het risico dat de patiënt tijdens opname besmet wordt met micro-organismen, die zich in de omgeving bevinden (bijvoorbeeld via bloemen, water, eten of drank) of door menselijk dan wel dierlijk contact overgedragen kunnen worden (bijvoorbeeld Gram-negatieve staven of stafylokokken).
Veelvoorkomende opportunistische pathogenen
Type pathogeen | Endogeen | Exogeen |
---|---|---|
Gram-negatieve bacteriën |
|
|
Gram-positieve bacteriën |
|
|
Gram-positieve coccen |
|
|
Schimmels |
|
|
Optreden van infecties tijdens hematologische behandelingen
Referentie figuren: Mandell, Principles and practice of infection diseases, 9th edition.
Ga terug naar de Infectieprotocol homepage of lees meer over het infectieprotocol:
- Screening, monitoring en diagnostiek
- Antimicrobiële profylaxe per behandeling
- Bacteriën, gisten, parasieten, schimmels, virussen
- Richtlijnen en literatuur
- Beheer en wijzigingenhistorie
Ga terug naar de homepage Behandelprotocollen.