Algemeen
Technieken voor MRD bepaling
- Multiparameter flowcytometrie (IFT):
- Leukemia-associated immunophenotype (LAIP)
- Different-from-normal (DfN)
- Moleculaire genetica:
- Real-time kwantitatieve PCR (qPCR)
- Next-generation sequencing (NGS)
Kanttekening over sensitiviteit / specificiteit
Bij de voorspelling van recidiefkansen blijkt de sensitiviteit en specificiteit van MRD bepalingen nog (te) beperkt. Dat wil zeggen: niet alle patiënten die MRD positief zijn ontwikkelen een recidief van hun ziekte en patiënten die MRD negatief zijn kunnen toch een recidief ontwikkelen.
Uitgangspunt voor lokaal beleid
Uitgangspunt voor het lokaal vastgestelde beleid zijn de consensus documenten MRD bij AML (2018 en 2021) van de ELN MRD werkgroep. Zie Richtlijnen en literatuur.
MRD bij AML middels flowcytometrie
Plaatsbepaling
- Standaard na de tweede intensieve chemokuur:
- Relevantie voor prognose
- Bij intermediair risico AML bepaalt de MRD status tevens de keuze van de consolidatiebehandeling:
- MRD negatief:
- Autologe SCT of consolidatie chemotherapie
- Uitzondering: subgroep NPM1 mutatie + FLT3-ITD hoge allelische ratio (voorkeur voor allogene SCT)
- MRD positief: indicatie voor een allogene SCT
- MRD negatief:
- Te overwegen na de eerste intensieve chemokuur. De MRD status kan behulpzaam zijn bij:
- Gewogen beslissingen rondom de dosis van de tweede intensieve chemokuur
- Overbruggende behandeling als een tweede intensieve chemokuur niet haalbaar is
- Keuzes rondom de vorm en timing van de SCT
Detectiegrens
- MRD positief als ≥0,1% (≥10-3) in beenmerg
Monitoring na afronding therapie
- Bepalen in beenmerg op post-SCT evaluatiemomenten
- Post allogene SCT kan MRD monitoring het beleid beïnvloeden. Bijvoorbeeld snelheid afbouw immuunsuppressiva of toedienen DLI
MRD bij AML middels qPCR - NPM1 mutatie
Plaatsbepaling
- Bij laag en intermediair risico AML bepaalt de MRD status na 2 kuren de consolidatie:
- MRD negatief:
- Autologe SCT of post-consolidatie chemotherapie
- Uitzondering: subgroep NPM1 mutatie + FLT3-ITD hoge allelische ratio (voorkeur voor allogene SCT)
- MRD positief: indicatie voor een allogene SCT
- MRD negatief:
Detectiegrens
- Positief (Erasmus MC qPCR) als detecteerbaar ≥10-4 in perifeer bloed
- Positief (ddPCR): volgt
Monitoring na afronding therapie
- Post-allogene SCT:
- Bepalen in perifeer bloed op post-SCT evaluatiemomenten
- MRD bepaling kan het beleid beïnvloeden. Bijvoorbeeld snelheid afbouw immuunsuppressiva of toedienen DLI
- Post-autologe SCT of chemotherapie:
- Bepalen in perifeer bloed à 3 maanden. Vervolgen van MRD wordt aanbevolen door de ELN MRD werkgroep
- Bij NPM1 gemuteerde AML kan bij MRD monitoring in perifeer bloed een vroeg recidief opgepikt worden. Een positief signaal in perifeer bloed moet wel binnen 2-3 weken op perifeer bloed bevestigd worden. Daarop volgt dan een beenmergonderzoek
- Als er een significant MRD signaal is, dan kan pre-emptieve allogene SCT overwogen worden. Zeker bij FLT3-ITD mutatie kan hematologisch recidief snel volgen (40-60 dagen)
MRD bij AML middels qPCR - Core binding factor AML
Specificatie core binding factor AML: CBFB-MYH11/inv(16) en RUNX1-RUNX1T1/(t8;21).
Plaatsbepaling
- Geen standaard rol in de behandeling. Bij laag risico AML is de MRD status niet bepalend voor de behandeling. Consolidatie bestaat uit autologe SCT of chemotherapie
- Hoewel aanbevolen door de ELN MRD werkgroep, is het vervolgen van MRD na autologe SCT of chemotherapie discutabel. In het Radboudumc wordt dit niet standaard gedaan, gezien het hoge 'number-needed-to-test', de geassocieerde belasting voor de patiënt en het gebrek aan evidence-based vroege interventiemogelijkheden bij een subgroep met doorgaans chemosensitieve ziekte
Ga terug naar de AML homepage of lees meer over AML:
- Diagnostiek
- Classificatie
- Risicoclassificatie
- Behandeling
- Respons criteria
- Richtlijnen en literatuur
- Beheer en wijzigingenhistorie
Ga terug naar de algemene homepage Behandelprotocollen.